Jan de Wolk gaat naar beneden

Jan de Wolk gaat naar beneden

Het Sprookje Jan de Wolk gaat naar beneden is een sprookje dat is geschreven door kunstenaar Fons Heijnsbroek. Hij wilde een verhaal maken dat zich afspeelt in de stad, dichter bij het gewone leven van de kinderen in de stad. Inspiratie voor dit sprookje haalde Fons uit de altijd drukke en levendige Prins Hendrikkade in Amsterdam en de toren van de Oosterkerk. Zie jij de speelse ondeugendheid en eigenwijsheid terug?

Het Sprookje Jan de Wolk gaat naar beneden

Jan de Wolk hing zich behoorlijk te vervelen.
Er was maar weinig wind die dag, en heel veel grijs in de lucht. Saai! Saai! Saai! Dan moet je als jonge wolk je dag maar weer zien door te komen. En dat valt niet mee! Je verveelt je te pletter tussen al dat grijze, zwijgende wolken-gedoe. Dat vond Jan vandaag tenminste.
En om nou weer de hele ochtend zachtjes met de andere wolken mee te gaan drijven op de wind. Nee, daar voelde hij weinig voor. Jan was nog een jonge wolk, maar hij had al wel een eigen willetje. Okay, soms niet zo handig of zelfs onverstandig…. Maar ja, je hebt jezelf toch niet gemaakt?! Je bent als wolk zomaar ergens uit de lucht komen aandrijven…

Beneden zag hij ineens een rood vlekje langzaam vooruitschuiven. Het schoof daar langs de auto’s over de brede weg. Hij werd ineens heel nieuwsgierig – dat rode vlekje trok hem aan. Hij wilde weten wat dat voor een vreemd vlekje was. En met een snelle draai dook Jan plotseling naar beneden.

‘Daar gaat ie, hoor’, riepen de andere wolken: ‘Jan verveelt zich weer, vandaag. Hij kan het gewoon niet laten, die draaikont.’
Maar Jan hoorde het al niet meer. Hij dook met een stevige duik naar de grond en kon zo beneden alles veel beter bekijken. Het rode vlekje zag hij groter en groter worden. Het was dus een rode regenjas, van een meisje op de fiets. Ze reed langs de rijen auto’s en baalde duidelijk van de regen in haar gezicht. Dat vond Jan de Wolk wel leuk om te zien – daar ging hij achteraan!

Caroy was te laat voor school

Caroy was al te laat voor school en ze baalde dus dubbel, die ochtend op haar fiets. Gelukkig stond er niet zoveel wind. En eigenlijk viel ook de regen wel mee. Maar toch, Caroy was behoorlijk chagrijnig. Haar moeder had weer eens tegen haar aan staan praten, net voordat ze de deur uit wilde gaan. Die heeft daar echt een handje van – dan doet ze ineens zo vreselijk bezorgd. En daardoor komt zij nu weer te laat op school. Door haar eigen moeder. Lekker!! Voor de zoveelste keer, dus!
‘Daar kan ik toch niks aan doen, dat ze alleen thuis zit en zich verveelt. Moet ze eindelijk maar eens wat gaan doen – dat doen alle moeders toch?’ Kwaad trapte Caroy op de pedalen; de banden van haar fiets begonnen ineens een sneller liedje te zingen over het natte asfalt.

Plotseling keek ze om zich heen – ze werd bekeken! Ze voelde in haar rug dat iemand haar in de gaten hield. Vreemd, want ze zag niemand kijken. Alle auto’s reden gewoon langs haar heen en op het fietspad zag ze niemand achter zich rijden. Toch wist ze het zeker! Ze werd begluurd terwijl ze fietste… Maar ze kon niemand ontdekken. Zo irritant! Kwam dat er ook nog eens bij. Balen! Balen! En ze moest doorfietsen door de regen, anders kwam ze veel te laat op school.

Daar hield Caroy dus helemaal niet van, om stiekem bekeken te worden. Nijdig schudde ze haar hoofd; haar bruine haren dansten heen en neer. En nou voelde ze ook meer regen vallen! Ze keek even achterom of er nog meer donkere regenwolken aankwamen. Dat zou extra balen zijn.

Jan de Wolk ziet een fietser

Caroy wordt gevolgd

Toen ineens ontdekte ze een kleine, grijze wolk, die erg laag in de lucht hing. Zo vreemd laag hing die wolk; dat had ze nog nooit eerder gezien. Maar het leek ook wel alsof die wolk met haar meeging, door de lucht. Dat kan toch niet – dat doen wolken toch niet – iemand achtervolgen? Daar had Caroy nog nooit van gehoord! Was het echt die kleine wolk, die haar alsmaar vanuit de lucht hing te bekijken op zijn gemak? Ze kon het bijna niet geloven, maar wilde het nu zeker weten!

Ze fietste daarom een stukje langzaam en hield ondertussen de kleine wolk achter zich goed in de gaten. Toen trapte ze ineens hard op haar trappers om flink vaart te maken. En ja hoor! De wolk ging ineens snel net haar mee – laag zwevend in de lucht.
‘Dat is dus de gluurder! Maar wat moet ik daar nou mee? Met een wolk die achter me aan gaat en me bekijkt?’ Caroy kon het nog nauwelijks geloven. ‘Oh wacht, straks moet ik naar links, de hoek om. Eens kijken of hij dan met me meegaat, naar links.’

Jan de Wolk had Caroy natuurlijk allang naar hem zien kijken. Hij zag ook dat ze bepaald niet vrolijk naar hem keek. Die was goed chagrijnig, zeg. Maar hij kreeg steeds meer lol in zijn spelletje. Hij liet haar voorlopig niet gaan – veel te leuk, toch?!
‘Waar zou ze toch heen gaan, op de fiets? Heeft ze het nou al doorgekregen, dat ik achter haar aan zit? Ze kijkt zo vaak naar boven! Ja, tuurlijk heeft ze me door. Of kijkt ze of er meer regen aankomt?’ Dit was allemaal zo veel leuker dan hoog in de lucht grijs heen en weer te drijven.
‘Hier beneden is tenminste wat te beleven. En wat een leuke rood jack heeft ze toch aan!’ Eigenlijk hield Jan de Wolk toch meer van grijs, maar het rood bewoog zo lekker opvallend, op de fiets. Het deed hem telkens weer opnieuw kijken. En dan nog die dansende, bruine haren erboven. Hij ging nog wat lager zweven, tot hij een meter of vijftien boven de fietsende Caroy zweefde.

Jan de Wolk was Caroy kwijt

‘Hé, wat is dat?’ Ze was ineens naar links gegaan. Dus moest Jan de Wolk heel snel bijdraaien, anders was hij haar kwijt. Maar Jan had ondertussen niet op die hoge lantaarnpaal gelet, daar op de hoek van de straat. Hij kon hem niet meer ontwijken; de ijzeren lantaarnpaal sneed hem als een mes in twee stukken. Stil en rustig gebeurde het, alsof er niets bijzonders aan de hand was. En het deed ook helemaal geen pijn. Maar nu was hij wel ineens twee stukken wolk geworden, die gelukkig dicht bij elkaar bleven drijven.

Zomaar in tweeën gesneden worden – ja, dat was de bedoeling niet. Wat zouden de wolken daarboven gaan lachen als hij in twee helften terug kwam! ‘Halve Jan’ zouden ze beslist roepen – nee, dat moest hij niet hebben. Hij hield zijn twee helften zoveel mogelijk bij elkaar, in de hoop dat de wind ze tegen elkaar aan wilde blazen.
‘Hé Wind, asjeblieft!!’ riep Jan zo hard hij kon: ‘Geef ze eens een zetje. Blaas een beetje van opzij. Dan gaan mijn twee helften weer tegen elkaar. Ik voel me zo raar nu, zo gespleten.’ Maar de wind hield zich doof en waaide wat…
Ook Caroy had het allemaal zien gebeuren, beneden vanaf haar fiets. Ze moest lachen. Een wolk die zo dom laag zweeft en dan door een lantaarnpaal in twee stukken wordt gesneden. Dat was grappig om te zien. En dan hield hij tenminste op met alsmaar haar te begluren.
Maar dat viel toch een beetje tegen tegen. De twee wolken-helften bleven dicht bij elkaar zweven en wisten samen toch weer boven haar hoofd te komen. En van de schrik was die stomme wolk ook nog gaan regenen! Caroy voelde zijn grote spetters op haar hoofd vallen. ‘Jakkes!’. Nog kwaaier keek ze naar boven. Nou was ze al vlak bij school, en werd ze toch nog drijfnat. Bah, alleen maar door zo’n stomme rot-wolk die niks anders te doen heeft. Wat moet hij daar nou allemaal boven mijn hoofd? Wat moet ie toch van haar? Ineens kreeg Caroy er schoon genoeg van.

Ga weg Jan de Wolk!

‘Nou donder je op, stomme wolk’ schreeuwde ze kwaad naar boven. ‘Ik krijg helemaal genoeg van jou. En houdt op met dat stomme gedrup boven mijn hoofd. Ik moet naar school en jij hangt zo stom naar me te gluren. Ga weg! Ik wil je niet meer zien, begrepen!’ Kwaad schudde ze met haar vuist naar de lucht.
Jan de Wolk begreep niet wat ze zei, maar haar kwaaie kop was duidelijke taal, zelfs voor een wolk. ‘Oei oei, wat is die kwaad. En ik doe toch niks anders dan een beetje achter haar aan zweven? De lucht is van iedereen, hoor. Kort lontje, zeker!’

Caroy begon van kwaadheid nog harder te trappen. Jan hoorde haar wel praten, maar hij begreep er allemaal niet veel van. Wel maakte ze hem daardoor nog nieuwsgieriger. Wat wilde ze hem toch allemaal zeggen? Ze had het toch tegen hem? Was ze aan het schelden? Spannend was het allemaal wel. In ieder geval veel leuker dan stil en hoog in de lucht te hangen met de andere saaie wolken. Maar eerst moest hij er voor zorgen om weer één wolk te worden; want hij voelde zich zo vreemd doorgesneden.

En weer riep Jan naar de wind om hulp. Deze keer had hij meer geluk, want ook de wind kreeg er lol in. En Jan kreeg van hem een flinke duw van opzij, zodat zijn twee helften tegen elkaar aan plakten. Nu was hij gelukkig weer één wolk en kon zich goed bewegen.
‘Dat voelt een stuk beter, Wind; bedankt joh!’ riep hij nog – maar de wind was al weer voorbij!

Jan laat zich niet foppen

Snel ging Jan de Wolk de rode regenjas achterna. Hij zag hoe Cary op haar fiets juist een smal straatje inreed. Daarna ging ze onverwachts linksaf de hoek om, en dan weer zo snel mogelijk naar rechts, tussen de hoge huizen door.
‘Ze probeert me in de war te brengen, die slimme meid.’ wist Jan meteen. Inderdaad – want Caroy koos expres de smalle straatjes uit, waar die rare wolk niet tussen de hoge huizen paste en dus naar boven moest. Of ze fietste onder de hoge bomen door in de straat, zodat de wolk haar niet meer kon zien onder hun bladeren. Zo zou ze hem wel kwijtraken, wedden? Caroy begon er nu ook lol in te krijgen; het was leuk om die wolk te slim af te zijn.
‘Dat maak ik toch nooit meer mee, een wolk achter mij aan, door de lucht’? Dat ze zo veel te laat op school kwam, was ze al helemaal kwijt. Zelfs de bekende weg naar school was al uit haar hoofd gerold. Ze fietste nu alleen nog maar om aan die eigenwijze wolk te ontsnappen. Maar ze hield hem zelf wel goed in de gaten. ‘Wie weet ga ik jou nog achterna! Pas maar op rare wolk, ik ga jou achtervolgen.’

Jan de Wolk blaast in de rug van de fietser

Ze had Jan de Wolk geen groter plezier kunnen doen. Hij vond het spelletje zo steeds leuker worden. Nu moest hij weer even iets hoger gaan zweven om de hoge daken, de bomen en die stomme lantaarnpalen te ontwijken. Ze maakte het hem inderdaad niet gemakkelijk, en hij wilde niet nog eens in twee stukken gesneden worden. Maar door haar felrode jas kon hij Caroy goed blijven volgen – ze kon hem gewoonweg niet ontsnappen.

Ineens kreeg hij een vreemd idee. ‘Weet je wat, ik laat me wat zakken en ga helemaal over haar heen hangen, tot op de grond. Dan kan ze niks meer zien, alleen maar dichte, grijze mist. Wat zou ze dan gaan doen?’
Hij werd er ineens zo nieuwsgierig naar! Maar hij moest even wachten tot er een open plek aan kwam zonder hoge daken of bomen. En dan zakken… Nou maar hopen dat de zon wegbleef, want anders moest hij snel naar boven vluchten voordat ie helemaal ging verdampen.

En toen was Caroy de weg kwijt

Caroy stak niets vermoedend een groot plein over. Voordat ze begreep wat de wolk van plan was hingen er al proppen mist en nattigheid om haar heen. Ze kon niets meer zien. Zelfs de geluiden van de stad klonken allemaal dof en ver weg – alsof ze in een aparte wereld reed. Ze stopte daarom maar, en stapte af van haar fiets. Dat was geen doen meer; ze kon geen hand voor haar ogen zien, en ze wilde ook niet vallen. Ze wist trouwens nauwelijks meer waar ze was in de stad. De richting naar school was ze kwijt, maar de weg naar huis ook.
‘Wacht, mijn mobiel! Die geeft toch fel licht!’, dacht ze ineens. En dan kon ze meteen op Google Maps kijken waar ze ergens was. Dat zag ze de toeristen in de stad zo vaak doen.

Ze pakte haar mobiel en deed hem open. Het licht sprong aan en ze toetste snel de straatnaam in van waar ze nu was. Zo wist ze meteen hoe ze straks verder moest rijden. En die rare wolk was haar met die dikke mist om haar heen toch al lang kwijt.
‘Zie je wel – ik laat me niet zomaar opfokken door een eigenwijs wolkje!’
Ineens voelde Caroy hoe zachte wolkenhanden haar omhoog tilden, en haar voeten kwamen los van de grond. Van schrik kneep ze haar handen vast om haar stuur en tilde zo haar fiets mee naar boven.
Ze kon niet veel om zich heen zien – alleen maar dikke, grijze mist die klam en koud op haar gezicht plakte. En nog hoger voelde ze zich gaan. En daarna zweefde ze naar links door de lucht. Het stuur kneep ze stevig met haar handen vast en trok zo haar fiets dicht tegen zich aan. Alles gebeurde eigenlijk heel rustig en kalm. Natuurlijk was het vreemd om zo plotseling in de lucht te hangen, maar het voelde ook wel prettig. Het was eerlijk gezegd best spannend om zomaar de lucht in te zweven. Dat maak je niet elke dag mee.

‘Komt dit nou allemaal door die gekke wolk? Is het echt waar dat hij mij optilt en me vasthoudt? Hang ik nu werkelijk zomaar in de lucht? Maar wat is ie dan van plan met me?’
Het schoot allemaal snel door haar hoofd. Maar vreemd genoeg voelde Caroy zich helemaal niet bang. Ze vertrouwde die rustige mist om haar heen eigenlijk wel. Die wolkenhanden die haar vast hielden zouden haar nooit zomaar los laten – dat wist ze gewoon zeker. Zo zeker als dat ze fietsend beneden wist dat er iemand naar haar gluurde.
Ze wilde nog wat meer om zich heen kunnen zien van de mist. Met het bleke licht van haar mobiel bescheen ze de mist-wolken om haar heen, waardoor die begonnen op te lichten. Het leek nu alsof ze samen met haar fiets in een grijs licht-hol zweefde, ergens in de lucht. Waar gingen ze naar toe?

Jan de Wolk krijgt spijt

Jan de Wolk vond dat ie te ver was gegaan. Hij had gewoon moeten opstijgen en haar moeten laten gaan. Maar hij kon zo’n meisje met haar dansende rode jas gewoon niet loslaten. Hij vond haar zo leuk, en moest haar daarom plagen. Maar nu zat hij wel aan haar vast. Hij moest eerst nog iets goedmaken, want nu was ze de weg natuurlijk helemaal kwijt. Wat kon hij voor haar doen?
Jan schrok ineens, want hij voelde dat het plotseling warmer begon te worden en lichter. De zon kwam erdoor! En hij hing zo laag! een stomme grijze wolk!
De zon is gevaarlijk voor wolken. Dat ging niet meer goed komen, want hij kwam niet meer op tijd naar boven, bij de rest van de wolken. En bovendien moest dat meisje eerst geholpen worden, voordat hij naar boven kon gaan… Razendsnel dacht Jan na. Hij kreeg een idee! Een stad heeft toch torens? Hij zou het meisje met fiets en al op een hoge kerktoren zetten, die ergens in de buurt stond. Dat moest hem nog wel gaan lukken.

Jan de Wolk en de kerktoren

Dan kon zij goed vanaf die hoogte bekijken, waar in de stad ze nu eigenlijk stond. Daarna ontdekte ze zelf wel wat ze verder moest doen. Haar fiets zou hij alvast beneden aan de voet van de toren zetten. Die ging ze daar beslist wel vinden. Maar nu moest hij snel zijn, want anders verdampte hij en dan stortte zij door de lucht naar beneden.
Ja, dat zou haar goed helpen – hoog op de toren te staan, zodat ze alles kon zien. Ze was slim en niet bang; dat had hij ondertussen wel begrepen!

Jan moest even lachen toen hij aan haar kwaaie gezicht terug dacht. Hoe ze woedend op haar fiets achterom had gekeken, naar de lucht en naar hem. Zijn wolkenlijf schudde zachtjes op en neer. En Caroy – binnen in de wolk – schudde zachtjes met hem mee, terwijl ze wegzweefden. Een grappig gevoel was dat.
Toen voelde ze ineens aan haar voeten dat ze op iets hards werd neergezet. De straat kon het niet zijn, want ze waren omhoog gegaan. Toch kon ze echt ergens op staan, haar voeten stonden stevig. Een natte wolken-hand hield haar nog even vast, voor de zekerheid.
Caroy voelde met één hand door de dichte mist heen de rand van een hek en greep dit goed vast. Met de andere hand hield ze haar fiets tegen zich aan.
‘Oh, dat is de bedoeling van de wolk’ begreep ze ineens. ‘Hier sta ik natuurlijk veilig. Maar waar ben ik?’ Ze zag niets anders dan een dikke grijze damp om zich heen.

Jan moest snel weer omhoog

Jan de Wolk liet Caroy nu voorzichtig los, zodat ze zelf kon staan, met één hand vast aan het hek. Ze voelde zich veilig. De mist om haar heen begon dunner en dunner te worden. Ze zag al wat zonlicht erdoor komen, en begreep direct dat de wolk nu snel naar boven moest gaan. Anders ging hij verdampen!!
Toen voelde ze nog hoe de fiets uit haar andere hand werd getild, en liet het frame los. Ze vond het jammer, dat de wolk nu snel weg moest, want ze zou hem nooit meer terugzien. Ze ging hem missen!
Hij liet haar al los, dat voelde ze – en ze zag hoe hij snel naar beneden zweefde met haar fiets. Ze stond nu alleen, daar boven op de toren. De zon scheen steeds sterker en de dichte proppen mist om haar heen begonnen al te verdampen.
Zo snel mogelijk dook Jan de Wolk naar beneden. Hij liet de fiets los bij de voet van de toren en ging meteen omhoog, om nog te kunnen ontsnappen aan de zon.

Jan de Wolk ontsnapt aan de zon

Hij kwam nog even langs Caroy die naar hem zwaaide… Maar het was inderdaad te laat!
Jan de Wolk werd kleiner en kleiner. Caroy zag hoe hij door de zonnestralen dunner en dunner werd in de lucht. Ze kon al bijna door hem heen kijken. Ze moest bijna huilen. Ook Jan keek nog een laatste keer naar haar – in haar rode jas, daar boven op de toren. Hij voelde hoe hij begon op te lossen in de grote lucht. Hij zwaaide nog één keer, maar dat was nauwelijks meer te zien.

Maar het was al te laat…

Caroy voelde nog een sliert grijze mist langs haar haren gaan – daarna was alles voorbij. De lucht boven haar werd al blauwer en vol zon. Aan één kant zag ze hoog nog een paar grijze wolken die verder gingen, naar de horizon. Die waren slimmer geweest dan haar Wolk. Die waren daar boven gebleven. Maar als hij dat ook had gedaan, had ze haar wolk vandaag niet tegen gekomen. En stond ze nu niet hier hoog op de toren.

Caroy keek nu pas voor het eerst echt rond. Wauw! Ze zag de hele stad onder haar liggen, beschenen door de zon. Ze hing even over de rand van het hek en zag haar fiets op de grond tegen de toren staan. De wolk had werkelijk aan alles gedacht! Toen keek ze weer over de stad uit. Wat een stad! Haar stad – waar ze woonde en leefde! Waar ze elke ochtend doorheen fietste, naar school toe. Ze zag veel van wat ze kende, maar het zag er allemaal zo anders uit, van bovenaf. Het station met de treinen en het grote plein, de huizen met auto’s en een tram ertussen. En heel veel fietsers – heel klein. Ze zag nu ook de brede weg vol met auto’s, waarlangs ze iedere dag naar haar school reed. Aan de andere kant van de stad zag ze haar school liggen, met het schoolplein.

Caroy begreep dat de Wolk haar daarom misschien wel op de toren had gezet. Ze kon zo alles zien van haar eigen stad. Hij was enorm groot! Maar jammer dat de wolk er zelf niet meer bij was. Want nu wilde ze hem ineens heel graag vragen wat hij allemaal toch zag – daar vanuit zijn hoge lucht.

De perfecte smoes om te laat op school te komen

‘Maar wat was die rare gozer eigenlijk hier beneden komen doen?’
Ze moest glimlachen om de eigenwijze wolk, die haar zomaar van de grond had getild en met haar was gaan zweven. Heerlijk was dat.
Toen sloeg achter haar de torenklok; het trilde helemaal door de toren en door haar heen. Tien keer sloeg hij. Tien uur, zo laat al? Ze moest snel naar beneden, en haar fiets gaan pakken. En dan maar naar school, toch?! Ze zouden wel vragen waarom ze weer zo laat was, vandaag. Even kijken of ze een goede smoes wist! O ja, ze wist hem al – natuurlijk!
‘Er was zo’n dikke mist vanmorgen. Ik kon niks meer zien, en ik ben toch maar door gaan fietsen. Stom van me! En toen wist ik niet meer waar ik was in de stad. Ja, nu schijnt de zon weer, maar vanmorgen niet! Het was hartstikke mistig toen. Ik kon geen hand voor mijn ogen zien’. Eens kijken of ze hiermee wegkwam, voor deze keer.

Jan de wolk en de zon schijnt

— Einde —

Wat vind jij van het sprookje Jan de Wolk gaat naar beneden

Wij zijn erg benieuwd naar jouw mening over het sprookje Jan de Wolk gaat naar beneden. Vond je het leuk om dit te lezen? Heb je het ook aan jouw kinderen voorgelezen en wat vonden zij ervan? Laat je mening achter! Alvast bedankt.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven